Een terugblik naar twee jaar geleden en een eerbetoon aan deze geweldige zweefmachine. Na 40 duizend probleemloze kilometers neem ik afstand van mijn GSA, vandaag is ze officieel naar een nieuwe eigenaar gegaan. Vandaar vandaag mijn laatste grote reis die ik met de GSA heb gemaakt. Alle foto's zijn gemaakt met een oude nikkormat 35mm analoge camera en een Zeiss 6x6 grootfilm camera. Het plan was met mijn Peugeot 404 te vertrekken, de auto was technisch al nagelopen en deels ingepakt. Tot ik nog even met een aanhanger een “nieuwe” aandrijfas ging halen scheurde er een koelslang bij het invoegen op de snelweg. Zonder water is het snel gedaan, de motor liep vast. Zo vast dat de koppeling slipte, ze startte weer na 10 minuten en heb mijn rit afgemaakt. Echter was de koppakking goed verbrand dus met die auto naar Griekenland zou erg gewaagd zijn! Verslagen stond ik naar mijn trouwe reismaatje te kijken, iedere zomer ga ik er mee op stap. Vorig jaar helemaal naar Marokko en nu moet ze zielig in de garage blijven. En nu? ik kijk verslagen naar links en daar staat mijn witte Citroen GSA , die ik ooit uit Z-Frankrijk heb geïmporteerd. Een oerdegelijke auto waar ik nooit maar dan ook nooit mee stil ben komen te staan. Altijd is ze goed onderhouden en verzorgd. Een paar maanden terug heb ik puur voor de lol de 1100cc met 4 bak vervangen voor een 1300cc met vijf bak, een Citroen XM trek ik eruit bij het stoplicht! Ik peil de olie, we laden de bagage over en we rijden weg. De hele nacht non stop over de autobahn bereiken we met het ochtendgloren Tsjechië. We besluiten hier twee dagen te blijven hangen om een beetje bij te komen. Wat een geweldig land! Lekker bier, mooie natuur, super relaxte mensen en je vind er zelfs Skoda’s die wel mooi zijn! Tot nu toe doet de wagen het geweldig, de slechte voormalige Oostblok wegen zijn geen probleem voor deze zweefteef. Waar andere auto’s over de weg hobbelen en stuiteren komen wij op een veel hogere snelheid langs gezweefd. Zoals je misschien al wel dacht, we hebben geen plannen gemaakt. Net zo ongepland dat ik mijn GSA van stal gehaald heb, maken we deze reis. Het enige wat we in ons hoofd hebben is Albanië. Een land wat we toevallig op de kaart tegenkwamen, een land waar ik noot eerder van gehoord had. Dat trekt ons aan, het onbekende open laten en zien hoe het land is. Geen verhalen of gidsen raadplegen voor vertrek, gewoon gaan en ervaren hoe het zal zijn. Ergens op het Tsjechische platteland komen we een veld tegen met een wel heel opmerkelijk gewas. We gaan verder naar Slowakije, een land vol bossen en beren horen we. We besluiten die bossen in te gaan in de hoop beren te ontmoeten. Steeds dieper gaan we het bos in en zien langs de weg waarschuwingsborden staan. Wat je moet doen als je een bruine beer ziet en hoe je zijn sporen kunt herkennen zodat je op tijd afstand kunt nemen. Als onervaren Hollanders rijden we diep het bos in tot de weg niet verder gaat, we treffen er een bron aan én een half ingestort paviljoen. Een soort uitkijk torentje maar dan zonder toren. Als de eerste regendruppels neerdalen valt het me op dat het dak behoorlijk lek is, sterker nog het paviljoen staat op instorten. Een passant spreekt ons aan over de GSA. “It is special CX right?” Hij kan het model niet thuisbrengen. Ik leg hem uit dat het een luchtgekoelde GSA is, daar heeft de man nooit van gehoord. Is de GSA (bijna) nooit verkocht in deze landen? De man stelt ons nog gerust dat er hier na zonsondergang vaak genoeg beren rondlopen, we hebben er zin in om die enorme dieren te ontmoeten. Al vraag ik me af of het nou wel verstandig is zo erg de confrontatie op te zoeken. Buiten slapen en eten met de kans dat een beer ons ruikt. Voor de veiligheid gebruiken we Chris als levend aas. Daan is verpleger, Harald een kok en ik ben monteur. De economiedocent in spe hebben we niet perse nodig op deze reis. Achteraf ben ik blij dat we de nacht rustig konden doorbrengen, op de regen na. Het was koud en mijn kleren waren nat oen ik wakker werd. Op naar beter weer, beneden an de weg komen we langs een voormalig sovjet monument. Hebben de locals moeite om afscheid te nemen van het verleden? Slowakije komt ons niet gezellig over. Dorpjes hebben een sombere uitstraling eveneens als de mensen die af en toe op straat lopen. Het platte land oogt uitzichtloos, de jongeren zijn vertrokken naar een grote stad of zelfs het land uit gegaan. We zweven snel door naar het volgende land; Hongarije. Eveneens is Hongarije onder de plak van een vreemde leider. Ik vraag mensen wat over hun mening maar ik krijg er niet veel hoogte van. Enigszins heel erg Europees gezind, anderzijds nationalistisch en niet een beetje. Ik krijg er rillingen van. Het is eigenlijk bizar, dat je 14 uur rijdt en dan in een behoorlijk vreemde situatie beland binnen Europa. Ook dit land besluiten we snel achter ons te laten en we zetten koers op Beograd (Belgrado), de voormalige hoofdstad van Joegoslavië. Achter de grauwheid huist de vergane glorie van een ooit bloeiende stad. Een stad en een land die door een vreselijke Oorlog verslonden zijn. Wat me opvalt is dat er in Servië ontzettend veel jongeren zijn. Ze spreken goed engels en weten heel goed wat er gaande is om hun heen. Ik vraag ze of ze willen toetreden tot de EU. Veel zien er weinig toekomst in, ze zijn bang hun eigen identiteit te verliezen. Zoals de landbouw hier nog op een ouderwetse manier gaat, gaat het zo goed. Veel kleinere boeren zullen door EU regelgeving niet meer het hoofd boven water kunnen houden of zullen gedwongen zijn enorme leningen te doen. Daarbij wordt ik er vaak op gewezen over wat in het verleden Europa en de VS hebben gedaan in het voormalig Joegoslavië. De mensen voelen zich niet verbonden met Europa, veel neigen zelfs richting Rusland te kijken. Cultureel gezien hebben de Serven veel raakvlakken met Rusland. Ook in het wagenpark zie je het terug, overal rijden Lada’s KaMaz vrachtwagens en UAZ jeeps. Geweldig om auto’s tegen te komen die ik nog nooit eerder gezien heb. En de Serven zijn trots op hun erfgoed, de auto’s zijn dan wel oud, je ziet dat er in het algemeen goed voor gezorgd wordt. Ze hebben simpelweg de behoefte niet om alles nieuw te kopen. Het geld dat ze hebben besteden ze liever aan wat nuttigs. Een mentaliteit waar we in nederland wat van kunnen leren. Het station in Belgrado Vluchtelingen die naar Europa willen. Vanaf Syrië en Egypte stranden ze in Servië. Ze komen simpelweg niet verder dan leven in dit pand, EU laat ze niet toe. Ik sprak een Egyptische man die moest vluchten omdat hij een Christen was. Met tranen in zijn ogen verteld hij wat hij heeft moeten achterlaten. Het valt me op hoe vriendelijk de Serven zijn. Ruig zijn ze wel, ruig weet ik niet of het het goede woord is. Maar heel anders. Dat je als man geen vlees zou eten vinden ze idioot, ik vertel voor de grap aan mensen dat ik vegetarisch ben en ze denken dat ik die keuze maak door een allergie. Vertel je dat je dat bewust doet om geen dieren te eten beginnen ze te lachen. Je bent geen man!, grappen Servische dames. De cultuur is ontzettend interessant. Hoe langer ik er ben hoe meer ik ervaar hoe ongelofelijk anders deze mensen zijn. En dat wederom relatief dicht bij huis. Kun je je voorstellen dat Friesland zich onafhankelijk verklaard en dat daar een enorme ruzie over ontstaat? Met Kosovo is dit wel het geval in Servië, voorzichtig vraag ik de Serven over dit onderwerp en wederom is het een en al verdeeldheid. Het woord Kosovo lachen ze vaak al weg, daar hebben ze zogenaamd nooit van gehoord. “Het is gewoon Servië” Het weer is geweldig, we rusten nog even uit voor we verder gaan richting de bergen. Het eerste stuk door Servië langs het beruchte Novi Sad is erg eentonig. Vlak en groen, het doet me denken aan de Po vlakte net na Milaan in Italië. Voorbij Beograd veranderd het landschap in glooiende bossen die vervolgens plaats maken voor lage gebergtes. De snelwegen zijn goed. We verlaten de snelweg om te gaan zoeken naar natuur, het liefst een meer of een mooie rivier waar we kunnen wildkamperen. Langs de weg zien we wat oude auto’s staan, we stoppen even om te kijken. Meteen worden we ontvangen door een Vader en zijn zoon. We moeten mee naar het dorp want daar heeft hij een vriend die veel meer oud spul heeft staan. Het blijkt een Servische Motorbende te zijn. Boeven met een hart van goud, we moeten zoals gewoonlijk in Servië Rakija met ze drinken. Niet een, nee drie of vier. En dat je nog moet rijden? De politie valt ze niet lastig vertellen ze ons. We besluiten door te rijden voor de zon onder gaat en we dronken worden gevoerd door de gastvrije motorbende. Links in het zwart: Ivan, de baas van de club en het halve dorp. Van de jongens hebben we een tip gekregen waar we geweldig kunnen kamperen, motorrijders weten dit vaak maar al te goed dus we volgen de tip op. Bij het tolpoortje waar we de snelweg opgaan zit een bezopen tolbeambte wartaal uit te slaan. Hij snapt niet meer hoeveel geld we hem moeten geven dus doet hij het poortje maar open en brabbelt ons wat na. En dan komen we aan bij het Vlasina meer, een prachtig uitgestrekt meer bovenop een hoogvlakte. Zoekend naar een kampeerplek belanden we op een Servisch politiek Jongerenzomerkamp, met een snufje Rusland. Slippend en glijdend door diepe modder komen we op de plek aan en we zetten maar gewoon ons kamp op. Ik snap weinig van de situatie maar proef vooral een gezellige sfeer. En weer zijn de mensen zo ontzettend vriendelijk en geïnteresseerd, ze bereiden borden vlees voor ons en helpen met de tent opzetten. Als dat net gedaan is verschijnen er twee mannen in legeruniform. Ze salueren dus ik doe het maar netjes terug. Wat doen jullie hier en waar komen jullie vandaan? In pottenkijkers uit het westen hadden ze geen zin en we moesten binnen 30 minuten weg zijn. De jongens lopen achter de auto aan en ik rijd het terrein af met de GSA. Ik passeer het centrum van het zomerkamp waar tot mijn stomme verbazing een 16mm filmprojector een oude Russische film afspeelt. Het ratelen van de filmprojector, het vervormde Russische stemgeluid op een oude bandrecorder en het flitsen van zwart wit beelden, gretig aangestaard door een man of 60 zittend op klapstoelen. Ik weet even niet wat ik zie, dezelfde man in legeruniform komt op me af en salueert weer. Ik denk dat het tijd is om door te rijden. Dan vinden we verderop het strand een uitkijkpunt waar we volgens de locals prima kunnen overnachten. Campings bestaan er niet dus dan is wildkamperen de enige optie. De sterren zijn geweldig, van een jongen uit Kosovo hebben we wat lekkers gekregen. Het groeit in Kosovo zegt hij met trots. Nu zijn de sterren nog adembenemender, wat voel je je dan nietig als mens. Pik donker, geen horizon te zien en dan die eindeloze lucht boven je. Ik denk eraan wat het nou uitmaakt, iedereen kijkt naar de sterren. Iedereen wil het goed hebben met elkaar, ieder land is tot nu toe zo divers maar de essentie is bij iedereen het zelfde. Daar maken regels en wetten geen verschil in. Als we wakker worden staat er een Renault 4 en een Golf 1. Een al dronken ogende oude man stapt net het Golfje uit en begint Servisch tegen ons te praten. Na wat gesteggel komen we erachter dat hij van de gemeente is en dat hij vraagt wat we hier doen. Dan komt Daan met het geniale idee de beste man een glas sterke drank aan te bieden. Twee glazen verder vind hij het geen probleem en we mogen zo lang blijven als we willen. Meer Serven komen bij ons staan en we besluiten een ‘Beach Bar” te beginnen. In de middag rond een uur of drie is het al een groot feest bij onze bar. De gemeente man moet door zijn vrouw worden opgehaald omdat rijden nu zelfs door de Serven wordt afgeraden. Zelfs de Radio is niet te vergelijken met die in van bij ons. Bijna alleen maar jazz, klassiek, funk en soul uit de jaren 80. ‘Westerse” top 40 muziek kennen ze hier eigenlijk niet, ze kennen het maar niemand houdt ervan. Het is een genot om hier de hele dag de radio aan te hebben. We moeten helaas verder, Albanie is nog een flink stuk rijden dus na drie dagen aan dit geweldige meer reizen we richting Macedonië. Macedonië… als je het over een raar land wilt hebben dan is dit het wel. De smaakvolle muziek op de Servische radio maakt plaats voor verschrikkelijke goedkope westerse herrie. De leuke oude auto’s hebben plaats gemaakt voor foute SUV’s en de mensen hebben een bijpassende agressieve rijstijl. Overal langs de wegen ligt zwerfafval. Kortom, het is een zootje. Er zullen vast hele mooie gebieden zijn, maar van wat we hier zien worden we niet vrolijk. Ook valt het ons op dat je op een auto of huis of een Albanese vlag ziet of een Macedonische. Er speelt hier iets, een tweestrijd tussen twee etnische groepen? Dit is trouwens wel iets wat me in Servië ook al opviel, maar dan minder heftig. In de Balkan is het etnische gevoel ontzettend sterk, je bent een Serv of niet. Als je opa ooit uit bijvoorbeeld Slovenië naar Servië verhuisd is blijf je als kleinkind gehecht aan je oude nationaliteit. Iets wat wij ons niet kunnen voorstellen, je vader of moeder of opa en oma kunnen dan wel uit bijvoorbeeld Belgie komen. Maar in West Europa besteden mensen daar niet veel aandacht aan, dat is ver achter je en je hebt je aangepast aan het land waar je geboren bent. Interessant hoe anders de mensen dat gevoel hier ervaren! Kortom het land ziet er verdeeld uit, gecombineerd met het afval en de smakeloze kitscherige huizen met de bijbehorende auto’s, geven me de indruk dat men hier een identiteit mist. Wat de Serven Servisch maakt, waar ze trots op zijn en zich niet laten verleiden door het rijke westen is hier omgedraaid. Of ze in Macedonië allemaal doen of ze miljonair zijn, het gemaakt hebben in een westers land. Ik vind het jammer om dit te zien. Dus ook dit land maar door, we zijn nu bijna in Albanië! Nog een grens overgang en dan zijn we in misschien wel het vreemdste land van Europa. De wegen zijn in Macedonië erg slecht en aangekomen bij de grens ziet het er nog slechter uit. Gaten in de weg en kapotte ruiten dicht geplakt met karton. Verkleurde posters met dreigende plaatjes die je erop wijzen dat je jaren de bak in gaat als je drugs smokkelt. Vrolijk komen we langs de douane beambte. Ik geef hem alle paspoorten en laat hem de groene kaart zien op mijn telefoon. Dat kon natuurlijk niet volgens hem, alleen als we €50 contant zouden aftikken. De paspoorten krijgen we niet terug en we moeten naar een stoffig kantoortje om daar zogenaamd de “officiëlele documenten’ te laten printen. De bank is doorgezakt en staat op stoeptegels. De computer rust op een stapel oude tijdschriften, nadat de man op een kladje €50 opschrijft wordt ik pissig. ‘We gaan die snorren hier geen cent geven!’ Ik loop met Harrald naar de douane beambte en leg hem heel erg duidelijk uit dat we niet meespelen met corrupte spelletjes, ik gewoon verzekerd ben, ook in Albanië. De man weet niet hoe hij met deze situatie om moet gaan, ik kijk hem strak aan en vraag of hij me begrepen heeft. Ongemakkelijk knikt hij ja, haha daar gaat je zakgeld! Het lachen was ons snel vergaan want nu werden we zogenaamd verdacht van drugssmokkel en mocht de GSA een speciale garage in. Daar stond een dik mannetje met een pilotenbril op ons aan te staren. Aan de muur hangen een twintig tal analoge foto’s met de vangsten. Geboeide jongens voor hun auto, vergezeld met lachende agenten. Ik begin me een beetje zorgen te maken, de man die onze auto controleert is alleen. Dit mag eigenlijk niet, tenzij je als passagier mee mag kijken. Als hij wil kan hij zo wat in de auto leggen en ons beschuldigen. Ieder pakje sigaretten houdt de man onder zijn neus, blijkbaar kennen ze geen snuffelhonden hier. En dan is de show klaar, de dikkerd geeft ons lachend de paspoorten terug en we mogen door. Dan ben je opeens in Albanië, lachende mensen die langs de weg levende vis verkopen. Mensen op ezels, op paard en wagen of de wat meer modernere traktor en wagen. Natuurlijk rijden er ook auto’s maar het is in dit deel rustig op de weg. Er komt een zware storm en we besluiten in een van de twee hotels te overnachten. Over onverharde wegen komen we aan in het hotel. Het is een heel net hotel, heel chique en niet te kitscherig. En maak je geen zorgen, in Albanie kan je eigenlijk doen wat je wilt want alles is spot goedkoop. We zitten onder het genot van een Albanese wijn de storm uit, we willen de volgende dag door naar de bergen. De avond verkennen we het stadje een beetje, we belanden in een bar langs een verlaten weg. De locale jongens vinden het leuk dat we een biertje komen drinken en al snel is het feest. Wat me opvalt is dat in Albanië moslims en katholieken gezellig samen een biertje drinken in de bar. Ik vraag de jongens of dat gebruikelijk is. ‘Natuurlijk! We voelen ons allemaal Albanees, wat maakt het nou uit wat je religie is’. We zetten Andre Hazes op en beginnen uit volle borst mee te zingen, ze vinden het geweldig. Ze bieden ons nog aan om de volgende dag bij vrienden AK-47 (een machinegeweer) te gaan schieten, blijkbaar is dat heel gewoon hier. De volgende morgen hebben we er even een ’nuchtere’ blik op geworpen en besluiten het vriendelijke aanbod toch af te slaan. Door de bergen naar de Griekse Grens We horen dat er maar één weg is om vanaf het Ohrid meer naar de andere kant van het land te komen. We klimmen omhoog op een eerst nog redelijk drukke weg. Alles kom je onderweg tegen, en hoe verder afgelegen je komt. Hoe verder je terug gaat in de tijd. Ik hoef bij deze rit niet veel te vertellen. Adembenemend, meer woorden heb ik er niet voor. Een tocht door de bergen van 150 kilometer, waar we 5 en een half uur over hebben gedaan. Boeren die het land nog bewerken met paard en wagen, herders en onverharde wegen. Iedere auto die je tegenmoet komt toetert, het gebeurt zo weinig dat het bijna bijzonders is als je een andere auto tegenkomt. We vervolgen onze weg en in de verte zien we de grens, een groep lantaarnpalen en een gebouw wat er uit ziet als een tankstation. Midden in the middle of nowhere. Het is zo vreemd, mensen die besloten hebben een lijn door dit ruige gebied te trekken. Aan deze kant moeten ze het zelf uitzoeken. Aan de andere kant is het opeens een land dat euro’s heeft en vrije grenzen heeft met de rest van de EU. En voor veel mensen is het tot hier en niet verder. We besluiten nog even in Albanië te blijven en zoeken een onverharde weg op, de weg lijdt ons naar een piepklein dorp. Een dorp waar de mensen fel blauwe ogen hebben. Ja knikken betekent er nee en andersom! We worden uitgenodigd om de locale specialiteit te komen drinken… je raadt het al. We mogen ons kamp opslaan op het kleinste dorpsplein van Europa. s’Avonds liggen we naar de sterren te kijken en zien we verderop de berg nog meer licht branden, dat is Vlachos, vertellen de dorpelingen ons. De volgende morgen word ik om 6 uur wakker als net de zon haar eerste stralen over de bergen laat rollen. Dan zie je dit. De mensen hier hebben weinig geld, maar wel hun eigen voedsel, hun eigen tempo en dit uitzicht… Ik neem mijn camera mee en twee flessen water, het is nog niet heel warm dus nu is het moment om een wandeling te maken. De klim naar het volgende dorp is veel verder en steiler dan ik dacht. In het dorpje aangekomen staan een aantal huisjes, de een lijkt soms meer op een houten hut. Er staan een twintigtal huisjes verspreid over de berghelling, de enige auto die ik zie staan is een Lada Niva. Verder komt er een oude unimog het dorp binnen brullen, hij komt het hooi brengen. Ik kom een bewoner tegen en probeer haar duidelijk te maken dat ik toevallig in dit dorp langs kom. Ze kijkt me aan of ik van een andere planeet kom. Ook de taal is niet makkelijk, het is een oude vorm van Grieks. In een heel ver verleden was dit deel van de bergen Griekenland. In het dorpje beneden konden ze nog een beetje Italiaans, de italianen zijn in het verleden vaak de baas komen spelen in Albanië. Maar met deze vrouw is geen woord te wisselen dus ik besluit weer terug te lopen. Beneden aangekomen gaan we proberen de onbegaanbare weg naar Vlachos te berijden met de GSA. Glijdend over rotsblokken klimmen we langzaam omhoog. Er was in het dorpje beneden al doorgegeven dat er een stel Nederlanders aankwamen en in Vlachos aangekomen stond de Rakija al klaar. We schuiven aan bij een vader en zoon, die al zes generaties in dit huis op deze prachtige plek wonen. We kunnen bijna niet met ze communiceren maar dat hoeft niet, ik kan alleen maar naar dit uitzicht kijken. Ik zou graag terug willen naar deze magische plek, het is letterlijk in the middle of nowhere. Ik heb het nog proberen te vinden op de kaart maar het dorpje en de weg een naartoe hebben niet eens een naam en zijn niet eens op de kaart gezet. Alleen de luchtfoto heb ik kunnen vinden en na lang zoeken het dorpje weten te lokaliseren. Ik kan het dus terug vinden maar het is letterlijk van de kaart. Onderweg naar beneden komen we de man in de Unimog tegen, hij staat verkoeling te zoeken in een beek. Zijn truck blokkeert de weg dus we komen even bij hem staan. Ook hier is een slok Rakija geen probleem. De wegen zijn veilig vertelt de man trots, ja in die enorme wagen van jou is alles veilig! Hij vertelt ons met trots over zijn bedrijf, met de vrachtwagen en twee man personeel verzamelt hij stenen van onder andere afgebroken bunkers uit de dictatuur-tijd. Van die stenen worden weer huizen gebouwd en wegen verhard, vertelt hij vol trots. Al te graag wil hij voor zijn trots poseren, een goed gevulde buik, echte sigaretten en je eigen vrachtwagen is hier het toppunt van succes! We verlaten Albanië en gaan naar Griekenland, het is er beter weer de komende dagen. Dat is de enige reden. Bij de grens worden we weer ondervraagd, blijkbaar staan we in Albanië op een of andere zwarte lijst. De grensovergang is midden in de bergen en er is niemand en er komt ook niemand. Net als ze ons aan de tand willen voelen barst er een enorme regenbui los. Nog nooit heb ik een bui van deze kracht ervaren, de douaniers rennen in paniek naar hun auto’s om de ramen dicht te doen. Door een nat pak en de “kou” zijn ze afgeleid en laten ze ons gewoon door. Iets verderop rij ik door een gat met het linker achterwiel. Door de regen zie je de talloze gaten niet goed en sommige zijn echt diep. De auto helt wat meer over in de bochten maar ik heb eigenlijk niets door. Tot we 10 km verderop staan te tanken en ik zie dat de band volledig leeg is. Geweldig die hydropneumatiek! We vragen om een hamer, halen het wiel even los en slaan de deuk in de velg weer recht. Zo, die is weer dicht, precies op de helft van de hele reis is dit de enige ‘autopech’ die we hebben gehad. De auto kunnen we nergens van de schuld geven, het zijn de Grieken. Aan de Griekse kust vinden we een ‘plage isoleé” waar we ons kamp opzetten. We slapen letterlijk op het strand. Griekenland is ook mooi, maar toch verwesterd. Het voelt veel meer of je in Europa bent, deze grens bracht enorme verschillen! We hebben van gevonden stenen een pizza oven gemaakt, Harrald is bezig fantastische pizza’s te maken. We keren terug naar Albanië, we willen de Hoofdstad Tirana zien. Het eerste deel is prachtig, soms lijkt het net of je door een zuid-Amerikaans land rijdt. Ook scheuren we met een veel te hoge snelheid langs een gebrekkige politie laser controle. Of het een film is. Vier jongens met lang haar die veel te hard in een oude bak langs zweven, nagestaard dor twee agenten met pilotenbrillen, die nog net via de telefoon ons kenteken kunnen doorgeven aan de volgende post. Gelukkig is er een onverharde zijweg waar we snel in schieten, we nemen de sluiproute en besparen weer een tientje. Als we de Albanese kust volgen zie je weer een hele andere kant van het land. Hier is armoede, mensen die echt in krotten wonen en niets te eten hebben. Ik vind het niet leuk om door dit gebied te rijden, na al het moois wat we gezien hebben doet het me zeer deze toestanden te zien. In Tirana aangekomen boeken we een penthouse boven de stad. Iets wat je in Amsterdam of Rotterdam meer dan een maandsalaris kost voor een nacht, kost hier iets meer dan een volle tank. We gaan na een avond stappen terug naar het noorden. Daan en Harrald moeten eerder terug vliegen dus Chris en ik rijden samen terug. We hebben zin snel thuis te zijn want ik wil graag nog even naar Frankrijk. In drie etappes rijden we terug. Montenegro heeft een geweldige kust en indrukwekkende moeraslanden, we staan hier nog twee dagen te genieten op een camping aan de kust. Nu gaat de weg sneller, we slapen nog een keer op een strand in Kroatië. Hier zijn de GSA en ik een paar jaar terug al geweest en toen had ik al het gevoel dat Kroatië niet mijn land is. Vanaf zuid Kroatië rijden we in een ruk door naar Nederland, het is zon geweldige reiswagen! Onvermoeid rijden we maar door.
En dan is het avontuur abrupt weer tot een einde gekomen, ik sta weer in Nederland. Wat wil ik hier snel weer weg! En die auto is geweldig, ik begrijp niet waarom mensen klagen over Citroëns. Als je ze hun verdiende onderhoud geeft, roestbescherming en ze gewoonweg netjes verzorgt. Zijn het de beste auto’s die je kunt hebben. Ruim 6000 km reden wij, door dertien landen. Een klein scheutje LHM toegevoegd, en geen druppel motorolie. Hendrik Helweg
0 Comments
We schrijven 1979, met 14 jaren is uw schrijver aanbeland in de leeftijd waarin hij denkt een pittig woordje mee te kunnen spreken. Mijn vader zocht zich een vervanger voor zijn Opel Rekord diesel uit 1977. Na een overschot aan Opels en een aangenaam verlopen uitstapje naar Renault was de tijd aangebroken om de horizon te verbreden en te snuiven aan andere exoten. Na diepgravend onderzoek, waarin mijn vader 'geholpen' werd door mij had de keuze zich beperkt tot een tweetal automobielen te weten de Peugeot 504 en de Fiat 132-2000. In mijn optiek was het niet zinvol om veel woorden vuil te maken aan de Peugeot. De Fiat was immers veel zeldzamer, had een heerlijke snerp in de uitlaat, was voorzien van velours bekleding en had als doorslaggevend item een stel elektrisch bedienbare ramen. Mijn vader had nog zo zijn bedenkingen. De betrouwbaarheid van de Fiat was nog maar niet 1 2 3 bewezen terwijl de Peugeot het in sommige gebieden toch maar mooi als Taxi had geschopt. En vergeet ook die weelderige zit in de Franse fauteuils niet. Ergo, de Peugeot moest aan een testrit onderworpen worden. De Fiat was inmiddels al uitgebreid aan bod geweest en wist de toets der kritiek ruimschoots te doorstaan. Nadat mijn vader zich een hele dag prima had vermaakt met een 504 GL was het tijd om de auto in te leveren bij het dealerpaleis alwaar de onderhandelingen zich zouden voortzetten. De 14 jaar oude blaag mocht mee om te zien hoe er onderhandeld moest worden. En waarlijk de Peugeot agent wist zich vaardig een weg naar het hart van mijn vader te praten. Ik zag met lede ogen aan hoe de Fiat steeds verder de straat uit reed. Het kon toch niet waar zijn, moesten mijn broers en ik het luxe gevoel van velours op onze blote benen missen? Gelukkig bood de gewiekste verkoper mij een kans om het tij te keren.De onverlaat had mijn vader namelijk laten rijden in een Peugeot 504 GL deux litres met de onafhankelijk geveerde achteras maar offreerde een 504L met 1800 motor en het onderstel van de aloude 404. Fijntjes wees ik mijn vader op het feit dat het zetten van een handtekening betekende dat hij zich qua techniek minstens een decennium terug in de tijd bewoog en dat de verkoper ten onrechte het veercomfort en het pittige karakter van de testwagen als pluspunten aan het opsommen was. Om nog maar te zwijgen van het karige instrumentenpaneel van de 504L. Ik zie nog de wanhopige blik in de ogen van de verkoper die moest bekennen dat hij door een aankomend puber op rechts was ingehaald.
Au revoir Peugeot, Benvenuto Fiat 132 (die overigens ook gewoon een starre achteras had, maar wel velours………). Herman Spannenberg Wij gingen vroeger met deze auto naar Zuid-Frankrijk. Mijn broer en ik achterin. Gordels achterin bestonden destijds nog niet en dus zaten we los. Nou ja, niet helemaal, want overal in de auto lagen kampeerspullen. Elk gaatje was gevuld en op het dak zat een imperiaal. Later hadden we een karretje achter de auto.
Helaas werd dit mooie autootje in de prak gereden en hij was niet meer te redden. Wat een verdriet heb ik daar als kind om gehad. Het nummerbord van deze auto ben ik nooit vergeten. Sweet memories. Tot op de dag vanvandaag heb ik een zwak voor de Renault 4. Esther In 1972 kocht mijn vader de eerste Simca Chrysler, een 160. Na het debacle genaamd Vauxhaul Viva was de keuze gevallen op deze auto. Waarom? Hij heeft eigenlijk geen idee. Er moest een stevige auto voor de caravan met minimaal een 1600 motor. Blauw zal wel de keuze van mijn moeder zijn geweest, die was gek van kleuren. En nog steeds. Waarom een Simca Chrysler? Er zaten mogelijk drie dealers in het Dorp. Egac Opel, Mondt Volkswagen en Droog. Die had 'Franse' auto's. Mogelijk uit gemakzucht, Hij weet het echt niet meer. Na de 160 volgde een groene Simca Chrysler 180 met een zwart dak. Vrij kort na de 180 kreeg mijn vader een Simca Chrysler 2 Litres automaat, maar die was van zijn werk. Omdat mijn vader zich schaamde voor de buren (ja echt!) nam hij een auto in exact dezelfde kleur met ook een zwart dak. In 1979 nam mijn vader ontslag en leverde de auto in. Hierna volgde een Peugeot 504 (op gas), één van de meest rampzalige auto's die mijn vader ooit heeft gehad. Ik zoek nog steeds naar foto's van dat ding maar die zijn vooralsnog nergens te vinden.
Na de Europese auto's ging mijn vader Japans rijden en heeft dat tot op de dag van vandaag volgehouden. Hij is inmiddels 88 jaar oud. Albert Roos Ik heb hier laatst al een familiealbum geopend met een verhaaltje over de Simca 1000. Het blijkt dat die albums nòg een Simca 1000 bevatten; ik moet eigenlijk zeggen de schoonfamiliealbums, maar die dingen liggen hier en mijn vrouw heeft de bijbehorende verhalen paraat. Dus nog steeds uit de eerste hand, zullen we maar zeggen. In 1975 besluiten mijn toen nog lang niet aanstaande schoonouders met het gezin samen met vrienden een trip naar de Middellandse Zee te ondernemen. Eindbestemming wordt een familiehotel in Diano Marina aan de Italiaanse Bloemenrivièra en de reis gaat per auto. De vrienden met een nieuwe, betrouwbare en statusverhogende Mercedes W114 en de schoonouders met een aanzienlijk modalere Simca 1000. Die Simca is in 1975 zo oud nog niet, een jaar of vier, maar zoals Simca’s toen kwamen af-fabriek voorzien van een enigszins nonchalante bouwkwaliteit. De trip wordt niet uitgezet over Autobahn of Autoroute, maar over mooie binnenwegen. Zo wordt de eerste dag de Cathédrale van Reims bezocht en wordt er overnacht in de fraaie binnenstad van Dijon. Verderop wacht de prachtige Route Napoléon op het bonte gezelschap, zie de kleurenfoto op de Col des Lèques net boven Castellane… Reeds op de eerste dag van de reis besluit de startmotor van de Simca om op te gaan spelen. Of beter gezegd: op gezette tijden niet mee te spelen. Hetgeen bij menige stop het komisch tafereel oplevert van een aan te duwen Simca 1000. Kennelijk kan iedereen er ook wel de lol van inzien en telt het gezelschap genoeg deelnemers voor de aanduwpartijen, want een garage wordt er niet bezocht. De Simca haalt Diano Marina en keert ook weer zonder technische ingreep in Nederland terug. Sterker nog, op de terugweg wordt nog even de Grote Sint Bernard Pas beklommen. Op één van de foto’s zie je aan de gezichten van de jongedames dat er òf bonje is geweest in de Simca, òf dat het vele bochtjes draaien hen heeft aangegrepen. En dat ondanks de lonkende speelgoed Sint Bernards.
Zoals al eerder vastgesteld, ze waren populair, die Simca’s 1000; en je kon er nog avonturen mee beleven ook! Marc Noordink Nu de aanstaande fusie van PSA en FCA de krantenkoppen haalt, is het wel leuk nog eens in de persoonlijke geschiedenisboeken te kijken voor een verdwenen merk dat beide concerns aan elkaar linkt: Simca! Die link tussen PSA en Simca is nog makkelijk te leggen, maar veel langer geleden geldt dat ook voor Fiat. De eerste Simca’s waren immers in licentie gebouwde Fiat’s. Maar goed, het ging hier over persoonlijke geschiedenis. Eind zestiger jaren van de vorige eeuw was ik nog maar jongetje, maar al wel met grote interesse in auto’s. Mijn opa, die toen net voor zijn pensioen zat, reed met een donkergroene Simca 1000, de 14-64-FT. Wat ik me van familiebijeenkomsten nog altijd herinner is dat mijn opa door mijn oom en mijn vader een beetje uitgelachen werd vanwege de zak met zand die hij voorin de Simca had liggen. Die zak had als doel de (kennelijk) forse zijwindgevoeligheid een beetje te verminderen, maar gaf mij toch de indruk van een minder volwaardige auto. Bijzonder aantrekkelijk vond ik zo’n 1000 ook al niet, dat kwam pas toen de stoere Rallye’s werden uitgebracht, maar het was toen wel een zeer courante auto. De foto’s bij dit artikel zijn trouwens in ’s Gravenzande vlakbij zee gemaakt waar ik in de schoolvakanties vaker mocht logeren. Dus die Simca 1000, inclusief zijn motorgeluid, herinner ik me nog goed. De vooruitgang was niet te stuiten en waar Fiat nu, op de 500 na, nog nauwelijks modellen aanbiedt, introduceerde het toen de ene vooruitstrevende auto na de andere. Mijn opa liet zich verleiden tot de kersverse Auto Van Het Jaar: de Fiat 127! Van “alles achterin” naar “alles voorin” en toen met afstand het modernste dat je in de betaalbare klasse kon kopen. Tot hij te ziek werd om te rijden heeft mijn opa die 127 met kenteken 80-01-UJ nog een jaar of 10 gehad; daarna ging hij naar mijn broertje die er tot het technische einde mee reed. Is er een moraal in dit verhaal? Eigenlijk niet, het is persoonlijke geschiedenis. Of misschien toch wel: die 1000 met “alles achterin” vertegenwoordigde bij zijn introductie de actuele stand van de techniek waar zelfs Fiat nog bemoeienis mee heeft gehad. Nauwelijks 10 jaar later zag de actuele stand van de techniek er ineens heel anders uit, om daarna tot de komst van de elektrische auto eigenlijk niet veel meer te veranderen…
Marc Noordink Mijn vrouw was vriendin met de dochter van het echtpaar Van Kessel-van den Eijnden.
Ik bracht mevrouw Van Kessel-van den Eijnden na een verjaardagsfeestje bij haar dochter naar huis. Ze wist dat ik Peugeot-verzamelaar was. Onderweg vertelde ze: "Wij hebben voeger ook een Peugeot gehad. Zo één met de koplampen achter de grill. Kom morgenvroeg maar even langs, want ik heb er nog een foto van. Die mag jij hebben". Ik was blij met de foto en heb hem nog altijd. Ze vertelde verder dat ze de Peugeot 402 in 1935 nieuw gekocht hebben bij Van den Boogaard in Nijmegen. Dat was in die tijd, naast Nefkens, één van de importeurs in Nederland. De 402 werd hier in Gemert als taxi gebruikt. De auto stond op de meisjesnaam van mevrouw Van Kessel (ik weet niet of ze toen al gehuwd waren). Ger Hendriks Een foto uit de Facebookgroep Oud Hattem met daarop het interieur van de Shell Shop van Renault garage Bloemendal bracht mij weer terug naar 1975. Het jaar waarin de kleine Herman officieel een tiener is geworden, maar ook het jaar waarin mijn vader zich een nieuwe Renault 16 TL aanschafte. Tot dusver had mijn automobiele leven zich voornamelijk afgespeeld rond Matchbox en Majorette modelauto’s met sporadisch een Corgi Junior, een Schüco 1/66 of een exotische Lonestar om het tapijt van de ouderlijke stulp op te vrolijken.Heel soms mocht het jonge hart zich verheugen in een modelauto in de, voor mij, afwijkende schaal 1/43. De eerste keer was het een Chevrolet Corvair van Corgi die ik van mijn lieve oma van der Linde op mijn verjaardag kreeg. Met name het witte jalouzietje bij het achterraam intrigeerde mij enorm. De tweede afwijker was wederom een Corgi, maar nu een VW Kever saloon die door de naburige Bertus en Heintje liefdevol voor de buurjongen werd meegenomen als souvenir uit het verre Cochem. Zowel de Corvair als de Kever mochten niet meedoen in de parade op het tapijt. Ze waren simpelweg te groot tussen de Majorettes. De twee Corgi’s deelden een veilige plaats in de kast en werden sporadisch toegelaten op de salontafel. In beide gevallen angstvallig buiten het bereik van de sloopgrage vingers van mijn oudste broer en bezoekende neven. Het zal u niet verbazen dat deze modellen zich nog altoos in perfecte staat bevinden. Maar terug naar de Shell shop. In 1975 werd de nieuwe R16 van mijn vader regelmatig afgetankt met LPG. Uiteraard nog d.m.v. een binnenvulling met bijbehorende onaangename geur als het vulpistool werd losgekoppeld. (De geur is het best te vergelijken met de geur die daags na consumptie van een pan snert het huis met vreugde vult.) Dat LPG ritueel kon dus het beste worden afgewacht in de veilige omgeving van de Shell shop. De molen met de nieuwste Majorette modellen was altijd een vreugde voor het hunkerende autohart. Op een goede dag in 1975 had de pompbediende besloten dat de Renault boutique moest integreren in de Shell shop. En daar stond hij dan te glimmen tussen de plastic Shell tankwagens en de molen met de Majorette modellen. Een Norev Renault 16 TX in vlammend rood metalliek. Jet Car Metal stond er op het kleurige doosje. Dus niet zo’n kunststof banaan met spontaan openvallende portieren en gapend kierende kleppen. De vonk sloeg over hoewel ik vooraf wist dat de R16 hetzelfde lot beschoren was als de Corvair en de Kever. Een bestaan op de achtergrond en zaterdagavond in de spotlight tussen een glaasje 3-Es met prik en een bakje Nibbit’s op de salontafel. De spaarpot ging ondersteboven en de Renault werd aangeschaft. De euforie was groot toen bleek dat het modelletje beschikte over een heuse beweegbare hoedenplank. Norev was m.i. vergeten om er een achterruit in te doen maar daarin bood de cellofaanverpakking van een doos bonbons een afdoende oplossing. Een matzwart randje boven de achterlichten maakte het model nog realistischer. De rode kleur werd regelmatig opgehaald door een laagje autowax en om de auto soepel over de tafel te laten zwieren werden beide assen periodiek gesmeerd middels een shotje naaimachineolie.Ik heb er de R16 nog maar even voor uit de kast gepakt en genoten van de herinneringen. Fijn hoor zo’n oude foto van de Shell shop die ineens opduikt tussen de Facebookberichten.
Herman Spannenberg Harderwijk, begin jaren zestig. De besteleend was de trots van mijn vader, zijn eerste auto. We reden met drie kinderen achterin elke twee weken naar Leeuwarden. Kussentjes achterin en drie uur rijden. Op de foto wordt mijn zusje Hilda door mijn vader achterin getild. Mijn vader verkocht de auto later voor 100 gulden aan een boer, die hem gebruikte voor het vervoer van zijn melkbussen.
Geeske Verhoeve © Archief Rendert Vermeer Nog een foto van onze Renault 16 TL. Deze is op dezelfde dag gemaakt als de foto's die ik eerder ter beschikking stelde (zie 'Comfortabele herinnering'). Kennelijk ben ik gevraagd bij de auto te poseren.
Nu komen er nog een paar herinneringen naar boven. De auto had namelijk een LPG-tank achterin, vermoedelijk eerder geïnstalleerd vanwege de oliecrisis in de jaren '70. Gas was veel goedkoper. Wat ik me ook herinner is dat de auto voor onderhoud of de keuring altijd naar het garagebedrijf van een oom ging. Soms op de bonnefooi en als mijn oom geen tijd had, bleef de auto daar een dag of wat achter. We kregen dan zijn auto te leen voor terug naar huis. Dat was een rode Renault 16 TX. Die was iets luxer en had lederen bekleding. Die lederen achterbank heeft mij nog eens flink gepijnigd. Je moet niet pardoes met korte broek in een auto met leren bekleding gaan zitten als ie 's zomers in de zon heeft gestaan. Ik voel mijn dijbenen bijna weer verbranden. Rendert Vermeer |
AlbumFranse voitures uit het familie-album. Auto's die u ooit zelf bezat, die een bijzondere rol speelden in uw familiegeschiedenis of die anderszins indruk hebben gemaakt. Index
All
Archives
June 2020
|
|
© www.routenationale.com 2010-2017
|